Terneuzen Zuidwest, Anna Bijnsstraat: Toelichting (2024)

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel bestemmingsplan

Aannemingsbedrijf Van der Poel B.V. wenst de gronden grenzend aan de noordzijde van de Anna Bijnsstraat te herontwikkelen. De bestaande bebouwing op deze locatie is al grotendeels gesloopt. De nieuwe ontwikkeling betreft een appartementengebouw met 60 appartementen. Deze appartementen kunnen zowel geschikt gemaakt worden voor reguliere bewoning door senioren (eventueel met zorgbehoefte) als voor de huisvesting van mensen met een verstandelijke beperking. Uitgangspunt is om 30 zorgappartemneten en 30 reguliere appartementen te realiseren, verdeeld over twee bouwblokken.

Het geldende bestemmingsplan staat de beoogde ontwikkeling niet toe. De gemeente Terneuzen wenst medewerking te verlenen aan het initiatief. Om het initiatief planologisch mogelijk te maken wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld. Het voorliggende bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van 30 zorgappartementen en 30 reguliere appartementen juridisch-planologisch mogelijk.

1.2 Plangebied

Het plangebied ligt centraal aan de zuid-oostzijde van Terneuzen. Het plangebied wordt begrensd door de Anna Bijnsstraat aan de oost- en zuidzijde, aan de westzijde door de Axelsestraat en aan de noordzijde door woningen georiënteerd op de Zuidlandstraat. In figuur 1.1. is de ligging van het plangebied weergegeven.

Terneuzen Zuidwest, Anna Bijnsstraat: Toelichting (1)

Figuur 1.1. Ligging plangebied

1.3 Geldende bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Terneuzen Zuid-West'. In figuur 1.2 is een uitsnede van de plankaart van 'Terneuzen Zuid-West' opgenomen.

De locatie waar deze ontwikkeling voorzien is, heeft in dit bestemmingsplan deels de bestemming Tuin, deels de bestemming Wonen, deels de bestemming Kantoor en deels de bestemming Dienstverlening. Op basis van deze bestemmingen is de beoogde ontwikkeling van de appartementen niet mogelijk.

Door middel van een bouwvlak is aangegeven waar de bebouwing is toegestaan. Dit betreft met name een groot gedeelte van de bestemming Dienstverlening.

Terneuzen Zuidwest, Anna Bijnsstraat: Toelichting (2)

Figuur 1.2. uitsnede bestemmingsplan 'Terneuzen Zuid-west'.

1.4 Leeswijzer

De opbouw van de toelichting op dit bestemmingsplan is als volgt:

  • In hoofdstuk 2 wordt het plangebied, de directe omgeving en de beoogde planontwikkeling beschreven.
  • Hoofdstuk 3 gaat in op het beleidskader en daarmee op de planologische inpasbaarheid van de ontwikkeling.
  • Hoofdstuk 4 omvat de toetsing van de beoogde ontwikkeling en de ruimtelijke- en milieu aspecten.
  • In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de bestemmingsregeling (plankaart en regels).
  • In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de financiële uitvoerbaarheid van het project.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied is in de huidige situatie grotendeels niet in gebruik. De bebouwing is gedeeltelijk gesloopt en de gronden zijn daarna ingezaaid met gras. De bestaande garageboxen in de noordoosthoek van het perceel zijn nog steeds in goede staat en aanwezig. Deze worden ook in de nieuwe situatie geïntegreerd in de planvorming.

De woning aan de Anna Bijnsstraat staat leeg. Het makelaarskantoor op de hoek met de Axelsestraat is op dit moment nog in gebruik en moet nog worden gesloopt. Het pand naast het makelaarskantoor, dat in gebruik is als kantoor, wordt eveneens gesloopt.

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich:

  • een kerk;
  • de nieuwe Blide, in gebruik door Stichting Ouderenzorg Kanaalzone;
  • Maria van Artois, woningen bestaande uit vier bouwlagen;
  • de Zoutvliet, deze gebouwen bestaan uit vier bouwlagen;
  • aan de overzijde van de Axelsestraat bevindt zich een winkelpand van Aldi.

De Blide, Maria van Artois en de Zoutvliet zijn allen appartementen waarvan voornamelijk ouderen gebruik maken. Bij deze appartementen is ook zorg mogelijk. Deze bestaande gebouwen sluiten zowel functioneel als qua massa aan op het nieuw te realiseren complex aan de Anna Bijnstraat.

2.2 Planbeschrijving

Programma

Middels het bouwplan wil van der Poel het plangebied ontwikkelen voor de bouw van 30 zorgappartementen en 30 reguliere appartementen. Om de flexibiliteit in dit stadium van de planvorming te behouden is ervoor gekozen om het programma niet ruimtelijk te splitsen. Het is de bedoeling om in het hele complex zowel zorggerelateerde verblijven, als reguliere appartementen voor senioren mogelijk te maken. Met zorggerelateerd verblijf wordt bedoeld:

  • huisvesting voor mensen met een verstandelijke beperking;
  • huisvesting voor senioren die een concrete zorgbehoefte hebben.

Hiervoor worden ook enkele voorzieningen in het complex mogelijk gemaakt. Hierbij dient te worden gedacht aan een kantoorruimte en een behandelkamer.

Ruimtelijke vertaling

Het programma wordt verdeeld over twee bouwblokken. Het grootste deel van de appartementen wordt ca. 50 m². Het overige deel zal tussen de 60 en 80m² worden.

Het grootste deel van de massa wordt georiënteerd op de Anna Bijnsstraat. Daarnaast wordt een deel van het gebouw georiënteerd op de Axelsestraat. De bebouwing langs de Anna Bijnsstraat wordt in twee gebouwen geknipt en wordt voorzien van balkons die zorgen voor een fijnmaziger ritme. Hierdoor komt het gebouw minder massaal over.

De bebouwing wordt gerealiseerd in drie bouwlagen. Op de hoek van de Anna Bijnsstraat en de Axelsestraat wordt een bouwhoogte van vier bouwlagen gerealiseerd. Hierdoor vormt dit gedeelte een hoogteaccent ten opzichte van het gehele gebouw. De derde bouwlaag krijgt een andere materialisatie, waardoor het gebouw optisch een ander beeld krijgt.

Het achterterrein wordt ingevuld met parkeerplaatsen, een tuin en bergingen grenzend aan de woningen aan de Zuidlandstraat.

In figuur 2.2. en 2.3 is een plot van de beoogde bebouwing en een sfeerbeeld opgenomen.

Terneuzen Zuidwest, Anna Bijnsstraat: Toelichting (3)

Figuur 2.2. Bovenaanzicht bebouwing

Terneuzen Zuidwest, Anna Bijnsstraat: Toelichting (4)

Figuur 2.3. Visualisatie bebouwing (zijde Axelsestraat)

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleid

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. De nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012) geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

De drie rijksdoelen zijn uitgewerkt in 13 nationale belangen, waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken.

Toetsing

Voor het plangebied geldt dat bij de ontwikkeling van het voorgenomen plan geen nationale belangen uit de structuurvisie in het geding zijn. Het bestemmingsplan is niet in strijd met de nationale belangen, zoals verwoord in de structuurvisie.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Rijk heeft met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), de nationale ruimtelijke belangen juridisch vastgelegd. Het gaat om regels voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren en militaire terreinen. Met de AMvB Ruimte maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen.

Artikel 3.1.6. lid 2 Bro / Ladder van duurzame verstedelijking

Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Overheden die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk willen maken, moeten standaard een aantal stappen zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Ruimtelijke besluiten moeten aandacht besteden aan de Ladder van duurzame verstedelijking.

In het artikel 3.1.6. lid 2 Bro (Besluit ruimtelijke ordening) staan de drie stappen van de Ladder van Duurzame verstedelijking als volgt beschreven:

  • 1. De beoogde ontwikkeling moet voorzien in een actuele regionale behoefte. De relevante regio is afhankelijk van de ontwikkeling. De behoefte moet voortkomen van consumenten. De effecten op de leegstand moeten hierbij in overweging worden genomen.
  • 2. Als er behoefte is aan een ontwikkeling, dan moet getracht worden deze in te passen binnen bestaand stedelijk gebied door herontwikkeling, intensivering of transformatie. Voor ontwikkeling van detailhandel geldt de voorkeur voor ontwikkeling in of aansluitend aan bestaand winkelgebied.
  • 3. Indien de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, moet worden beschreven in hoeverre verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Actuele regionale behoefte

  • De huidige woningvoorraad sluit niet volledig aan op de woonwensen van de mensen in Terneuzen. Om deze woningvoorraad te verbeteren moet de ruimte worden geboden aan andere woonvormen waaronder appartementen voor ouderen.
  • Tot 2030 neemt de vergrijzing in Zeeuws-Vlaanderen verder toe. Dit brengt andere woonwensen met zich mee. Ouderen zullen zich met name richten op appartementen en kleinere grondgebonden woningen zonder tuinen.
  • De appartementen hebben een centrale ligging in de kern Terneuzen, waardoor voorzieningen goed bereikbaar zijn.
  • Ouderen maken vaker gebruik van het openbaar vervoer. De busverbindingen in de directe omgeving van de Anna Bijnsstraat zijn uitstekend.
  • Vanuit makelaars blijkt er een actuele vraag naar appartementen voor ouderen te bestaan.

Bestaand stedelijk gebied

De Anna Bijnsstraat ligt centraal in Terneuzen en hiermee in het bestaand stedelijk gebied.

Toetsing

Met de herstructurering van de Anna Bijnsstraat worden toekomstbestendige appartementen gerealiseerd die gebruikt kunnen worden door meerdere doelgroepen. Met deze appartementen wordt ingespeeld op de vergrijzing die optreedt in Zeeland en tegelijkertijd gespeeld op het faciliteren van de zorgmarkt. Daarnaast vindt de ontwikkeling plaats in het bestaand stedelijk gebied.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsplan Zeeland 2012 – 2018

Algemeen

Het Omgevingsplan Zeeland 2012 – 2018 geeft de provinciale visie op de toekomstige ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in Zeeland. Voor een krachtig Zeeland zijn economische groei, ontwikkeling en innovatie nodig. De Provincie Zeeland draagt daar als regionaal bestuur met eigen taken en verantwoordelijkheden actief aan bij. De Provincie zet in op een sterke economie, een goed woon- en werkklimaat en kwaliteit van water en landelijk gebied.

Woningbouw

Voor woningbouw zijn de volgende beleidslijnen relevant.

  • Een goed woonklimaat en een goed werkende woningmarktin steden, dorpen en op het platteland en met voldoende omvang, kwaliteit en differentiatie van de woningvoorraad. Ruimtelijk staan bundeling en zorgvuldig ruimtegebruik voorop.
  • De Provincie Zeeland stelt de Zeeuwse burger en zijn of haar woonwensen centraal. Het is van provinciaal belang dat de regionale woningmarkten in Zeeland goed functioneren; dynamisch zijn, met voldoende nieuwbouw, doorstroming en veranderingen van de bestaande woningvoorraad.
  • Als gevolg van financieel-economische en demografische veranderingen zijn regionale woningmarkt afspraken nodig op basis van nieuw realisme, regionale samenwerking, afstemming en sturing.
  • Woningbouw vindt voornamelijk plaats in het bestaand bebouwd gebied, zoals dat op kaarten is begrensd.
  • Gemeenten hebben ook een opgave in verbetering van de bestaande woningvoorraad. Verbeteren, veranderen, vernieuwen, vervangen en verminderen (5V's) zijn daarbij de sleutelwoorden.

Verordening Ruimte Provincie Zeeland

In de verordening is ten aanzien van woningbouw aangegeven dat in de toelichting bij een bestemmingsplan aannemelijk wordt gemaakt dat het plan voorziet in een aantoonbare regionale behoefte waarbij in die behoefte primair wordt voorzien binnen een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten.

Toetsing

De locatie ligt binnen het gebied dat is aangeduid als bestaand stedelijk gebied en de ontwikkeling voorziet in woningen voor specifieke doelgroepen, namelijk mensen met een verstandelijke beperking en (zorgbehoevende) ouderen.

3.3 Regionaal en gemeentelijk beleid

Structuurvisie Terneuzen 2025

In de Structuurvisie Terneuzen 2025 wordt op hoofdlijnen vastgelegd waar de gemeente Terneuzen op maatschappelijk, economisch en ruimtelijk gebied zou moeten staan in 2025. De structuurvisie steunt op diverse beleidsdocumenten zoals de Gebiedsvisie Zeeuws-Vlaamse Kanaalzone en een aantal sectorale notities zoals de Structuurvisie Detailhandel, het wegencategoriseringsplan, het actieplan Economie en de notitie 'Op pad' van de provincie Zeeland, die als bouwstenen hebben gediend.

Bij het opstellen van de structuurvisie is gebruik gemaakt van de zogenaamde lagen- benadering, die de kwaliteiten in een gebied met elkaar in verband brengt. De lagen- benadering wordt gezien als een zorgvuldige methode om ruimtelijke keuzes te onderbouwen.

Voor het bestemmingsplan is met name het thema wonen van belang.

Wonen

De toekomstige woningbehoefte hangt samen met demografische ontwikkelingen. In kwantitatieve zin zal de vraag naar woningen beperkt zijn, omdat het aantal huishoudens in de structuurvisieperiode nauwelijks meer groeit. In kwalitatieve zin is sprake van een enorme discrepantie tussen de bestaande voorraad (vooral grondgebonden (rij)woningen) en de vraag naar woningen die een meerwaarde hebben.

Regionale woonvisie 2014

In de regionale woonvisie wordt een visie, ambitie en missie gepresenteerd voor de woningbouw in de regio. Voor wat betreft de visie gaat het om een gezondere balans tussen de veranderende woningvraag en aanbod waarbij alle aprtijen vanuit hun kernopgave en rol denken en handelen.

De ambitie betreft onder andere:

  • behoud aantrekkelijk woon- en leefklimaat in de regio Zeeuws-Vlaanderen;
  • voldoende, passend woningaanbod met toekomstwaarde, voor eigen bewoners en vestigers van buiten (in het bijzonder: vanuit België);
  • anticiperen op de gevolgen van de demografische ontwikkelingen.

Hiervoor zijn vijf kernthema's geformuleerd. Van deze kernthema's is het thema "kwaliteit staat voorop" van toepassing op het voorliggende bestemmingsplan. De nieuwe appartementen worden namelijk levensloopbestendig gebouwd. Dit betreft één onderdeel van het thema kwaliteit staat voorop.

Regionale planningslijst woningbouw

Belangrijk aandachtspunt is daarbij dat deze locatie voor 30 appartementen is opgenomen in de regionale woningmarktafspraken voor Zeeuws-Vlaanderen. Het toevoegen van 30 wooneenheden vraagt om een gedegen analyse van de woningmarkt in Terneuzen en omstreken. Op basis hiervan kan de behoefte (trede 1 van de ladder voor duurzame verstedelijking) aan deze woningen worden onderbouwd alsmede de bereidwilligheid van de gemeente Terneuzen om de benodigde aantallen appartementen elders uit de woningbouwprogrammering voor de gemeente te halen.

Toetsing

De woningen worden gerealiseerd binnen bestaand stedelijk gebied. Hiervoor wordt een bestaande locatie hergestructureerd en krijgt deze locatie wederom een passende invulling. De appartementen zijn inzetbaar voor verschillende doelgroepen. Samen met de naastgelegen “Zoutvliet” is een krachtig gebied ontstaan voor wonen en zorg voor senioren. De vraag naar woonruimte voor senioren in dit plangebied is groot. De locatie aan de Anna Bijnsstraat leent zich daarom perfect om een zelfde concept toe te passen als Maria van Artois en zo de “zorgcirkel” met de Nieuwe Blide en Maria van Artois compleet te maken. De appartementen vormen een toegevoegde waarde op het bestaande aanbod van Terneuzen en dit aanbod sluit aan op het bestaande aanbod aan ouderenhuisvesting in de omgeving.

3.4 Toetsing en conclusie

Ten aanzien van het plangebied kunnen uit het relevante beleid de volgende conclusies getrokken worden:

  • De locatie heeft als woonlocatie een toegevoegde waarde voor Terneuzen.
  • In het kader van provinciaal beleid staat het passend houden van woningen voor de burgers van Zeeland centraal.
  • In het kader van regionaal en gemeentelijk beleid zijn herstructureringen in het bestaand stedelijk gebied van belang.
  • In het kader van regionaal en gemeentelijk beleid is in de gemeente Terneuzen een tekort aan middeldure en dure koopwoningen in een groenstedelijk woonmilieu, aan appartementen en aan seniorenwoningen geconstateerd.

Gezien de bovenstaande conclusies is de herontwikkeling van Anna Bijnsstraat in Terneuzen beleidsmatig gewenst.

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Verkeer en parkeren

Ontsluiting gemotoriseerd verkeer, langzaam verkeer en openbaar vervoer

Het plangebied wordt ontsloten aan de Anna Bijnsstraat. Deze weg sluit in het noorden aan op de Zuidlandstraat en in het westen op de Axelsestraat. De Zuidlandstraat sluit aan op de Guido Gezellestraat. Deze weg sluit in het zuiden aan op de N61, N290 en de N62. Via deze wegen zijn Middelburg, Hulst, Axel, Oostburg en België te bereiken.

Langs de gebiedsontsluitingswegen rondom het plangebied zijn fietsstroken aanwezig, volgens de principes van Duurzaam Veilig.

Nabij het plangebied, op circa 200 meter afstand, zijn bushaltes vanaf waar bussen in de richtingen Goes, Hulst en Axel rijden.

Verkeersgeneratie en afwikkeling

In het plangebied worden 60 appartementen mogelijk gemaakt. Deze appartementen zijn zowel voor zelfstandig wonende ouderen als zorgbehoevende ouderen als voor de huisvesting van mensen met een verstandelijke beperking. De verwachting is dat deze mensen over het algemeen geen auto of beperkt een auto hebben, wordt voor de verkeersgeneratie aangesloten bij kencijfers voor een verpleeg- en verzorgingstehuis uit publicatie 317 van het CROW. De gemeente Terneuzen is een weinig stedelijke gemeente en het plangebied ligt in de rest van de bebouwde kom. Op basis van het autobezit in deze gemeente worden hiervoor gemiddelde kencijfers gehanteerd. Aangezien er geen kencijfer voor de verkeersgeneratie bekend is, wordt deze berekend aan de hand van de parkeerbehoefte van het plangebied. De parkeerbehoefte bedraagt 36 parkeerplaatsen. Uitgangspunt is een turnover van 3. Dit houdt in dat een parkeerplaats drie keer gebruikt wordt. Hiermee wordt rekening gehouden met meerdere diensten en met bezoekers. De verkeersgeneratie bedraagt dan 36*3*2= 216 mvt/etmaal. Deze beperkte toename kan, gezien de intensiteit op de omliggende wegen, gemakkelijk afgewikkeld worden op het wegennet.

Parkeren

Voor het parkeren worden dezelfde uitgangspunten gehanteerd als voor de verkeersgeneratie. De parkeerbehoefte bedraagt 0,6 parkeerplaats per wooneenheid. Voor 60 woningen bedraagt de parkeerbehoefte dan ook 36 parkeerplaatsen. Op het terrein zijn 36 parkeerplaatsen voorzien. Hiermee kan worden voorzien in de benodigde parkeerbehoefte.

Conclusie

De ontsluiting van het plangebied is goed. De beperkte verkeerstoename kan gemakkelijk afgewikkeld worden. De parkeerbehoefte kan op eigen terrein opgevangen te worden. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkelingen niet in de weg.

4.2 Wegverkeerslawaai

Met dit bestemmingsplan worden 30 zorgappartementen en 30 reguliere appartementen, verdeeld over twee bouwblokken, gerealiseerd. Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder geluidsgevoelige functies waarvoor, indien deze gelegen zijn binnen de geluidszone van een gezoneerde weg, akoestisch onderzoek uitgevoerd moet worden.

De locatie ligt binnen de wettelijke geluidszone van de gezoneerde wegen Axelsestraat, Dokweg, Guido Gezellestraat en Zuidlandstraat. Akoestisch onderzoek dient daarom op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) uitgevoerd te worden.

De locatie is gelegen aan de Anna Bijnsstraat, een 30 km/h-weg, welke op grond van de Wgh niet gezoneerd is. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is bepaald of ten gevolge van het verkeer op deze weg sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.

Het akoestisch onderzoek is opgenomen in Bijlage 1.

Conclusie

Uit de berekeningen blijkt dat ten gevolge van het verkeer op de Dokweg, Zuidlandstraat en Guido Gezellestraat de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden en zodoende sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.

Ten gevolge van het verkeer op de Anna Bijnsstraat wordt de richtwaarde overschreden. Maatregelen om de geluidsbelasting te reduceren zijn niet mogelijk, gewenst en/of doelmatig. Aangezien de maximale richtwaarde niet wordt overschreden, is sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.

Ten gevolge van het verkeer op de Axelsestraat wordt de voorkeursgrenswaarde overschreden. Maatregelen om de geluidsbelasting te reduceren zijn niet mogelijk, gewenst en/of doelmatig. De maximale ontheffingswaarde wordt niet overschreden. Voor de woningen dient een verzoek tot vaststelling van hogere waarden te worden gedaan. Een en ander is vastgelegd in tabel 5.1

Tabel 4.1 Ontheffingswaarden Anna Bijnsstraat (Hogere grenswaarde Wet Geluidhinder)

Ontwikkeling Geluidsbelasting Aantal woningen Geluidsbron
Anna Bijnsstraat 60 dB 22 Axelsestraat

4.3 Water

Beleid

Ten behoeve van een ruimtelijke ontwikkeling dient een watertoets met het waterschap overlegd te worden. Bij de watertoets gaat het om allerlei waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een bestemmingsplan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. Bij het tot stand komen van deze paragraaf wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder. De opmerkingen van de waterbeheerder worden dan vervolgens verwerkt in de waterparagraaf.

Bij het Waterschap Scheldestromen wordt hiervoor een watertoetstabel gebruikt. In deze tabel zijn de hiervoor genoemde aspecten verwerkt. Onderstaande watertoetstabel is ingevuld voor de ontwikkeling aan de Anna Bijnsstraat. Deze wordt ook kortgesloten met het waterschap. De reactie van het waterschap als in bijlage 6 van het bestemmingsplan opgenomen.

Toetsing

Tabel 4.2 Watertoets

Thema en water(beheer)doelstelling Uitwerking
Waterveiligheid
Waarborgen van het veiligheidsniveau en rekening houden met de daarvoor benodigde ruimte.
Het plangebied is niet gelegen binnen de kern- of beschermingszone van een primaire of secundaire waterkering. Het bestemmingsplan heeft dan ook geen invloed op de waterveiligheid ter plaatse.
Wateroverlast (vanuit oppervlaktewater)
Het plan biedt voldoende ruimte voor het vast-houden, bergen en afvoeren van water. Waarborgen van voldoende hoog bouwpeil om inundatie vanuit oppervlaktewater in maatgevende situaties te voorkomen. Waterberging voldoet aan de capaciteit om 75 liter per m2 verhard oppervlak te kunnen bergen. Rekeninghouden met de gevolgen van klimaat-verandering en de kans op extreme weersituaties.
De ontwikkeling voorziet in de realisatie van 60 appartementen ter plaatse van voormalige bebouwing ten behoeve van kantoren/dienstverlening. Deze bebouwing is reeds gesloopt. Ten opzichte van de huidige situatie is er geen sprake van een toename in verharding. Watercompenserende maatregelen worden dan ook niet noodzakelijk geacht.
Grondwaterkwantiteit en verdroging
Tegengaan / verhelpen van grondwateroverlast
en -tekort. Rekening houden met de gevolgen
van klimaatverandering. Beschermen van
infiltratiegebieden en benutten van infiltratie-mogelijkheden.
De ontwikkeling voorziet niet in het oppompen van grondwater. Daarnaast beschikt de ontwikkellocatie niet over infiltratiemogelijkheden. Daarom is infiltratie ook niet mogelijk. Ten opzichte van de huidige situatie zal er geen (negatief) effect optreden.
Hemel- en afvalwater
(inclusief water op straat / overlast)
Waarborgen optimale werking van de zuiveringen/ RWZI's en van de (gemeentelijke) rioleringen.
Afkoppelen van (schone) verharde oppervlakken in verband met de reductie van hydraulische belasting van de RWZI, het transportsysteem en het beperken van overstorten.
Het afvalwater ten gevolge van de ontwikkeling zal afgevoerd worden op de aanwezige gemeentelijke riolering. Hierbij zal het hemelwater afgekoppeld worden zodat dit apart van het vuilwater kan worden afgevoerd.
Volksgezondheid
(water gerelateerd)
Minimaliseren risico watergerelateerde ziekten en plagen. Voorkomen van verdrinkingsgevaar/-risico's via o.a. de daarvoor benodigde ruimte.
De ontwikkeling heeft geen invloed op de watergerelateerde volksgezondheid.
Bodemdaling
Voorkomen van maatregelen die (extra)
maaivelddalingen in zettinggevoelige gebieden kunnen veroorzaken.
De ontwikkellocatie is weinig zettingsgevoelig. Hiermee dient rekening gehouden te worden in de bouwfase.
Oppervlaktewaterkwaliteit
Behoud / realisatie van goede
oppervlaktewaterkwaliteit. Vergroten van de
veerkracht van het watersysteem. Toepassing van de trits schoonhouden, scheiden en zuiveren.
Zowel tijdens de bouw, als de gebruiksfase worden geen uitlogende materialen gebruikt, zodat er geen negatief effect kan optreden voor de waterkwaliteit.
Grondwaterkwaliteit
Behoud / realisatie van een goede
grondwaterkwaliteit.
Denk aan grondwaterbeschermingsgebieden.
De grondwaterkwaliteit wordt door het plan niet negatief beïnvloed.
Natte natuur
Ontwikkeling/bescherming van een rijke gevarieerde en natuurlijk karakteristieke aquatische natuur.
De ontwikkeling zorgt niet voor (negatieve) effecten op de in de nabije omgeving aanwezige natte natuur.
Onderhoud oppervlaktewater
Oppervlaktewater moet adequaat onderhouden
worden. Rekening houden met obstakelvrije
onderhoudsstroken vrij van bebouwing en opgaande (hout)beplanting.
Er is geen oppervlaktewater aanwezig binnen en direct grenzend aan het plangebied.
Andere belangen waterbeheerder(s)
Relatie met eigendom waterbeheerder
Ruimtelijke ontwikkelingen mogen de
werking van objecten (terreinen, milieuzonering)
van de waterbeheerder niet belemmeren.
De ontwikkeling vormt geen belemmering voor eigendommen van de waterbeheerder.
Scheepvaart en/of wegbeheer
Goede bereikbaarheid en in stand houden van veilige vaarwegen en wegen in beheer en onderhoud bij Rijkswaterstaat, de provincie en/of het waterschap.
Dit aspect is opgenomen in de verkeersparagraaf.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.4 Ecologie

In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen -'wat ecologie betreft'- moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.

Huidige situatie

Het oostelijke deel van het plangebied bestaat op dit moment deel uit een kort gemaaid grasland waarop verspreid enkele bomen aanwezig zijn. Het westelijke deel omvat een combinatie van woon-, winkel- en kantoorbebouwing verspreid over enkele gebouwen met bijbehorende tuinbeplantingen en tuinafscheidingen (onder andere coniferenhagen). Er is geen open water in het plangebied aanwezig.

Beoogde ontwikkelingen

Het bestemmingsplan voorziet in de bouw van 60 appartementen verdeeld over twee bouwblokken. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:

  • verwijderen beplanting en bomen;
  • sloopwerkzaamheden;
  • bouwrijp maken;
  • bouwwerkzaamheden.

Normstelling en beleid

Provinciale Verordening

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies.

De begrenzing van de EHS/Natuurnetwerk Zeeland is in Zeeland door Gedeputeerde Staten vastgesteld in het Omgevingsplan Zeeland 2012-2018. In het Omgevingsplan staan ook de spelregels hoe om te gaan met de EHS. De wijzigingen van de EHS-begrenzing, nu Natuurnetwerk Zeeland, worden door Gedeputeerde Staten vastgesteld in het Natuurbeheerplan Zeeland. Het plan wordt jaarlijks geactualiseerd. Gebieden waar natuurontwikkeling plaatsvindt worden planologisch beschermd. Binnen een straal van 100 meter rond een gebied wordt bekeken of bepaalde ontwikkelingen gevolgen hebben voor de natuur.

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten en soorten waarvoor een vrijstelling geldt als volgens een door de minister goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt en de activiteit te karakteriseren is als bestendig beheer, onderhoud of gebruik of ruimtelijke inrichting of ontwikkeling. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang;
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  • 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  • 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit plan van belang, omdat bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Hetzelfde geldt voor de ecologische doelen van de beschermde natuurmonumenten (b), voor zover deze gebieden niet overlappen met Natura 2000.

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of het plan effecten heeft op de gebieden beschermd onder de Natuurbeschermingswet 1998. Indien significant negatieve effecten niet kunnen worden uitgesloten moet worden gezocht naar oplossingen in de vorm van mitigerende maatregelen of aanpassingen van het plan. Zijn na verwerking hiervan significant negatieve effecten nog steeds niet uit te sluiten dan kan het plan alleen doorgang vinden als:

  • sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang met inbegrip van redenen van sociale of economische aard;
  • geen alternatieven voorhanden zijn;
  • resterende effecten worden gecompenseerd.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied maakt geen deel uit van het Natuurnetwerk Zeeland (zie figuur 4.1). Het voornemen heeft door zijn locatie (verder dan 100 meter van het Natuurnetwerk), aard en omvang geen negatieve invloed op de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN. Vanuit het provinciale natuurbeleid is er daarom geen bezwaar tegen de voorgenomen ingreep. Een nadere beoordeling is niet nodig.

Het plangebied ligt op circa 1.000 meter van het door de Natuurbeschermingswet 1998 beschermde Natura 2000-gebied 'Westerschelde & Saeftinghe'. Gezien de locatie van het plangebied en de aard van de ingreep zijn areaalverlies, versnippering, verstoring, verontreiniging en verandering van de waterhuishouding uitgesloten. De ontwikkeling heeft een beperkte verkeerstoename tot gevolg. Vanwege de beperkte toename en de ligging van stikstofgevoelige habitattypen op grote afstand, treedt vermesting/verzuring door stikstofdepositie hier ook niet op. Het voornemen doet geen afbreuk aan de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. Een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 (ex. artikel 19d lid 1) is niet nodig.

Terneuzen Zuidwest, Anna Bijnsstraat: Toelichting (5)

Figuur 4.1: Ligging plangebied (rode cirkel) ten opzichte van het natuurnetwerk zeeland (bron: geo-loket provincie Zeeland)

Effectbeschrijving

De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan niet in de weg.

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en beschikbare verspreidingsgegevens (onder andere www.telmee.nl, www.verspreidingsatlas.nl en www.waarneming.nl).

Vaatplanten

De huidige inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied tot een ongeschikte groeiplaats voor bijzondere planten. Gezien deze situatie en de beschikbare verspreidingsgegevens kan de aanwezigheid van strikt beschermde vaatplanten in het plangebied worden uitgesloten.

Vogels

Gezien de locatie en de huidige situatie worden vooral algemene soorten als roodborst, winterkoning, koolmees, merel en Turkse tortel in en om het plangebied verwacht. In het km-blok van de gemeentelijke natuurwaardenkaart waarin het plangebied ligt zijn gierzwaluwen en huismussen waargenomen. Vanwege de laagbouw worden gierzwaluwen niet verwacht in het plangebied. Huismus is wel mogelijk, evenals vleermuizen. Nesten van de huismus (en gierzwaluw) zijn het hele jaar door beschermd. Bij het slopen en het verwijderen van struiken (coniferenhagen) en bomen dient de initiatiefnemer hiermee rekening te houden.

Zoogdieren

Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als mol, egel, en huisspitsmuis waarvoor een vrijstelling geldt van de relevante bepalingen in de Flora- en faunawet. Het voorkomen van zwaarder beschermde zoogdieren, waarvoor geen vrijstelling geldt, wordt op basis van het ontbreken van geschikt habitat, het ontbreken van verblijfindicatie en/of op basis van verspreidingsgegevens uitgesloten.

Tevens is het plangebied beoordeeld op de geschiktheid als vleermuishabitat. De aanwezige bebouwing is enkelsteens en hierdoor niet geschikt voor vleermuizen.

Amfibieën, vissen en reptielen

Voor reptielen en vissen is het perceel ongeschikt, omdat deze soorten specifieke eisen stellen aan het habitat en open water ontbreekt in het plangebied. Een aantal algemene amfibiesoorten zoals bruine kikker en gewone pad zullen mogelijk gebruik maken van het plangebied als onderdeel van het landhabitat. Gezien de aanwezige biotopen worden geen zwaarder beschermde soorten verwacht.

Overige soorten

Voor alle overige soorten geldt dat het plangebied niet van belang is als leefgebied. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan. Er komen geen bijzondere habitats voor die voor libellen, vlinders, kreeftachtigen of voor weekdieren van betekenis zijn.

In tabel 4.3 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) aanwezig zijn en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel 4.3 Aanwezigheid beschermde soorten in plangebied

Nader onderzoek noodzakelijk
Vrijstellingsrege-ling Ffw tabel 1 mol, egel, huisspitsmuis,

bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en de bastaardkikker

nee
Ontheffingsregel-ing Ffw tabel 2 nee
tabel 3 bijlage 1 AMvB nee
bijlage IV HR alle vleermuissoorten
nee
vogels cat. 1 t/m 4 Huismus, gierzwaluw nee

Effectbeschrijving

Het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van 60 appartementen in twee bouwblokken. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermde natuurwaarden.

  • Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 augustus (bron: website vogelbescherming).
  • Bij de uitvoering van de grondwerkzaamheden kunnen maatregelen worden genomen om te voorkomen dat (her)vestiging of (her)kolonisatie van beschermde soorten kan plaatsvinden, daarvoor kan het terrein regelmatig worden gemaaid, zodat er geen (natuurlijke) houtige beplanting kan groeien. Ook het vlak houden van het terrein kan de (her)vestiging van soorten tegengaan. Daarnaast is het dagelijks gebruik van het terrein een vorm van verstoring om (her)vestiging van beschermde soorten tegen te gaan. Echter verstoring mag alleen worden toegepast ter voorkoming van de (her)vestiging van soorten en niet ter bestrijding van al aanwezige soorten. Zo kan bij graafwerkzaamheden en/of tijdelijke opslag van grond voorkomen worden dat soorten als de oeverzwaluw gaan nestelen in de taluds door deze niet steiler te maken dan 1:3. Mochten ondanks deze voorzorgsmaatregelen onverhoopt toch beschermde dieren zich in het gebied vestigen, dan moeten de werkzaamheden worden stilgelegd, gewacht worden tot de nesten vrijwillig zijn verlaten of ontheffing worden aangevraagd.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden.

4.5 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie

In bijlage 2 bij de toelichting van dit bestemmingsplan is het aspect archeologie uitgewerkt. Uit de toetsing aan het gemeentelijk beleidskader volgt dat voor het plangebied een zeer lage kans bestaat op het aantreffen van archeologische vondsten. In het bestemmingsplan worden dan ook geen archeologische waarden veiliggesteld.

Cultuurhistorie

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle monumenten aanwezig.

Conclusie

De aspecten archeologie en cultuurhistorie staan de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.6 Bodemkwaliteit

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Onderzoek

De betreffende locatie is milieuhygiënisch in principe gekwalificeerd in de bodemkwalititeitsklasse "achtergrondwaarde". Een aan de kaart gerelateerde inventarisatie naar potentiële verontreinigingsbronnen en/of bodembelastende gebeurtenissen is uitgevoerd. Hieruit blijkt dat er geen verdachte locaties naar voren zijn gekomen. Uit het historisch onderzoek blijkt het plangebied onverdacht te zijn. Tevens is ten oosten van het plangebied in 2015 een bodemonderzoeksrapport uitgevoerd (zie bijlage 3). Daaruit blijkt dat er geen noemenswaardige verontreinigingen zijn aangetoond. De voorgenomen kwaliteit gerelateerd aan de nieuwe functie wordt door toetsing aan de bodemkwaliteitskaart en het uitgevoerde bodemonderzoek als voldoende beschouwd. Er is geen beperking voor de beoogde functiewijziging van het plangebied gerelateerd aan de huidige bodemkwaliteit.

Conclusie

De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.7 Luchtkwaliteit

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.2 weergegeven.

Tabel 4.4 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof toetsing van grenswaarde geldig
stikstofdioxide (NO2) 1) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³ vanaf 2015
Fijn stof (PM2.5) jaargemiddelde concentratie 25 µg/m³ Vanaf 2015
fijn stof (PM10) 2) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³ vanaf 11 juni 2011
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer p.j. meer dan 50µg/m³ vanaf 11 juni 2011
  • De toetsing van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 is niet relevant aangezien er pas meer overschrijdingsuren dan het toegestane aantal van 18 per jaar zullen optreden als de jaargemiddelde concentratie NO2 de waarde van 82 µg/m³ overschrijdt. Dit is nergens in Nederland het geval.
  • Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden, die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan), uitoefenen indien:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
  • het voorgenomen besluit is genoemd in of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).

NIBM

In het Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m2 bvo bij één ontsluitingsweg.

Onderzoek

Wet milieubeheer

Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van 60 appartementen voor de huisvesting van (zorgbehoevende) ouderen en mensen met een verstandelijke beperking. Dit aantal woningen valt ruim onder de drempelwaarde van 1.500 woningen die is vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. De ontwikkeling draagt dan ook 'niet in betekenende mate' bij aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Er wordt dus voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving, en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het wel van belang om een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied te geven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat voldaan wordt aan de normen uit de Wet Milieubeheer zoals weergegeven in tabel 4.2.

Het maximale gehalte stikstofdioxide in het jaar 2030 bedraagt 17,4 µg/m³, voor fijnstof PM10 bedraagt dit maximaal 20,3 µg/m³, en voor fijnstof PM2,5 maximaal 12,0 µg/m³. Het maximaal aantal overschrijdingsdagen van het 24-uurs gemiddelde voor fijnstof bedraagt 9 dagen. In figuur 4.3 zijn de rekenpunten voor het plangebied weergegeven.

Terneuzen Zuidwest, Anna Bijnsstraat: Toelichting (6)

Figuur 4.2 Luchtkwaliteit 2030 o.b.v. NSL-monitoringstool

Direct langs deze weg wordt aan de grenswaarden voldaan, dit zal ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan. Ter plaatse is sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat.

4.8 Milieuhinder bedrijven

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de realisatie van woningen nabij bedrijven of visa versa:

  • een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd ter plaatse van de woningen;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de eventueel in de omgeving aanwezige bedrijven/inrichtingen.

Om in dit bestemmingsplan de belangenafweging tussen een goed woon- en leefklimaat en de bedrijfsvoering goed mee te nemen wordt voor dit plan gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze uitgave is een lijst opgenomen met allerhande activiteiten en bijbehorende richtafstanden die gehanteerd worden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Naarmate de milieubelasting van de activiteiten groter is, wordt uitgegaan van een grotere richtafstand. In geval van een omgevingstype 'gemengd gebied' mag worden uitgegaan van een kleinere richtafstand. De richtafstanden vormen een eerste indicatie van de aanvaardbaarheid in de situatie dat gevoelige functies in de nabijheid van milieubelastende activiteiten worden gesitueerd. Bouwen binnen de richtafstanden is eveneens aanvaardbaar, indien uit onderzoek blijkt dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening waarbij milieuhinder voorkomen wordt.

Onderzoek

Het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van 30 zorgappartementen en 30 reguliere appartementen. Het plangebied is gelegen in de kern van Terneuzen. In de directe omgeving zijn woningen en diverse centrum functies aanwezig, waaronder detailhandel, kantoren en maatschappelijke voorzieningen. Het plangebied is daardoor te categoriseren als gemengd gebied waardoor met 1 afstandsstap kan worden afgeweken van de richtafstanden van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering.

Voor de genoemde centrumfuncties geldt dat de activiteiten ter plaatse overeenkomen met activiteiten uit maximaal categorie 2. Hierbij hoort een richtafstand van 30 m ten opzichte van een rustige woonwijk en 10 m ten opzichte van een gemengd gebied, waarvan hier sprake is. De omliggende centrumfuncties liggen allen op een minimale afstand van 10 m vanaf het plangebied. Hiermee wordt voldaan aan de genoemde richtafstand. Verder zijn er geen bedrijven aanwezig die van invloed zijn op de milieusituatie in het plangebied of die door de beoogde ontwikkeling belemmerd worden in hun bedrijfsvoering.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan. Ter plaatse van de woningen is sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat, en de omliggende bedrijven worden niet belemmerd in de bedrijfsvoering.

4.9 Externe veiligheid

Beleid

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicorelevante inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor of over het water. De concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.

Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Beleidsvisie externe veiligheid Terneuzen 2005

De gemeente Terneuzen beschikt zelf over beleid wat toegespitst is op het aspect externe veiligheid. De gemeente wil enerzijds de kwaliteit van de woonomgeving verbeteren en anderzijds de (economische) vitaliteit versterken. Omdat bij veel activiteiten gevaarlijke stoffen worden gebruikt, is de combinatie van wonen en werken alleen mogelijk als een bepaald risiconiveau wordt geaccepteerd. Welk risiconiveau aanvaardbaar is verschilt per situatie en vraagt om een zorgvuldige afweging. Het doel van het externe veiligheidsbeleid is het beperken van de risico's waaraan burgers worden blootgesteld tot een aanvaardbaar minimum. Het externe veiligheidsbeleid bestaat uit drie sporen:

  • Brongericht beleid: daarmee worden de oorzaken van risico's aangepakt door vergunningverlening en handhaving.
  • Omgevingsgericht beleid: door ruimtelijke inrichtingsmaatregelen zorgt de gemeente Terneuzen voor een zo veilig mogelijke leefsituatie.
  • Rampenbestrijding: hierbij gaat het om de voorbereiding op (de bestrijding van) calamiteiten.

Uitgangspunt voor het externe veiligheidsbeleid is dat altijd eerst brongerichte maatregelen worden onderzocht en daarna pas maatregelen in het kader van omgevingsgericht beleid en rampenbestrijding, voor zover nodig.

Onderzoek

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van één inrichting en van twee vaarwegen. Het plangebied ligt in geen geval binnen de contouren van het plaatsgebonden risico van een bron.

Inrichting

Aan de Savoyaardweg 1 is de Katoennatie Westerschelde Containerterminal gevestigd. Hier vinden laad-, los en overslagactiviteiten plaats ten behoeve van zeeschepen. Ten gevolge hiervan beschikt de inrichting over een invloedsgebied van 7,6 kilometer. De ontwikkeling ligt op circa 5,5 km afstand en valt daarom binnen dit invloedsgebied. Het maatgevende scenario betreft het toxische scenario. In de huidige situatie wordt de oriëntatiewaarde niet overschreden.

De ontwikkeling zorgt voor een beperkte toename in het aantal personen. Omdat het aantal personen binnen het plangebied beperkt toeneemt en de relatief kleine ontwikkeling op grote afstand van de inrichting ligt, zal het groepsrisico niet berekenbaar toenemen. Op basis hiervan kan volstaan worden met een beknopte verantwoording van het groepsrisico. Het groepsrisico neemt niet berekenbaar toe, de vluchtmogelijkheden zijn voldoende omdat in alle windrichtingen gevlucht kan worden. Het toxische scenario is relatief traag, en daarom is er voldoende handelingsperspectief. Het plangebied wordt gedekt door de WAS-alarmering van de gemeente Terneuzen.

In de nabijheid van het plangebied zijn verder de inrichtingen van Den Bosch Scheldorado B.v., DECO-plan van DOW en de kerncentrale van Borssele gelegen. Het plangebied ligt binnen de het invloedsgebied 'gewond' van deze inrichtingen. Het maatgevende scenario voor deze inrichting betreft het toxische scenario.

Transportroutes

Ten noorden en westen van het plangebied vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het water. Dit betreft de Westerschelde op circa 1000 meter afstand en het kanaal van Gent naar Terneuzen op circa 800 meter afstand vanaf het plangebied. Beide vaarwegen zijn opgenomen in het Basisnet Water, dit maakt onderdeel uit van het Besluit externe veiligheid transportroutes. In dit besluit is opgenomen dat voor ontwikkelingen op een afstand van meer dan 200 meter geen ruimtelijke beperkingen worden gesteld. Aan deze afstand wordt ruimschoots voldaan. Wel geldt dat de aspecten zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en ontvluchting opgenomen moeten worden in de afweging. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water is net zoals bij de Katoennatie het toxisch scenario maatgevend. Zoals hierboven beschreven is de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid voldoende.

In het kader van het wettelijk vooroverleg zal voor de verantwoording van het groepsrisico advies worden ingewonnen bij de veiligheidsregio.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Standaard vergelijkbare bestemmingsplannen

Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het daarbij behorende Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Deze wet vormt het wettelijk kader voor het bestemmingsplan. Vanaf 1 januari 2010 moeten alle nieuwe ruimtelijke plannen digitaal, uitwisselbaar en vergelijkbaar worden gemaakt. Het gaat om bestemmingsplannen, provinciale verordeningen, Algemene maatregelen van Bestuur (AMvB's) en structuurvisies. Uitgangspunt hierbij is dat gemeenten, provincies en departementen verantwoordelijk zijn voor het maken en beheren van hun eigen ruimtelijke plannen en verordeningen. Tevens worden deze plannen en verordeningen digitaal beschikbaar gesteld voor burgers, bedrijven en medeoverheden.

Een vergelijkbaar ruimtelijk plan is opgebouwd volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen, editie 2012 (SVBP2012), die is verankerd in het Bro. Deze standaard is opgesteld door de werkgroep 'Standaard Vergelijkbaarheid' in het kader van Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen (DURP). De standaard bouwt voort op de Digitale Leest. Vooruitlopend op de verplichte toepassing wordt SVBP2008 toegepast in de planregels en verbeelding.

Daarnaast is in het nieuwe Bro een aantal bepalingen opgenomen waaraan de regels van het bestemmingsplan moeten voldoen. Het gaat hierbij om een aantal begrippen, wijze van meten, regels ten aanzien van het overgangsrecht en de anti-dubbeltelregel.

Het voorliggende bestemmingsplan is opgebouwd en vormgegeven conform de bindende afspraken van de SVBP2012.

5.2 Opzet bestemmingsregeling

Ten aanzien van de opzet van de bestemmingsregeling (verbeelding en planregels) in dit bestemmingsplan is het volgende van belang.

Opzet verbeelding

Bestemmingen

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming geldt voor de betreffende gronden en waar bebouwing is toegestaan. Door middel van hoofdletters wordt de bestemming aangeduid, zoals W voor 'Wonen'.

Op het renvooi wordt de betekenis aangegeven van de bestemmingen en de aanduidingen. Tevens wordt in een onderhoek op de verbeelding de naam van het bestemmingsplan aangegeven, de datum van terinzagelegging, vaststelling en (eventueel) van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Ook is het identificatienummer van het bestemmingsplan en het kaartblad aangegeven. De analoge kaart bestaat uit 1 kaartblad en renvooi, op een schaal van 1:1.000.

Aanduidingen

Kleine letters tussen rechte haken, cursief weergegeven W[aeg] geven een bouwaanduiding aan, waarmee specifieke bouwregels worden bepaald. W[aeg]staat voor de bestemming Wonen waarbij de woningen uitsluitend aaneengebouwd mogen worden gerealiseerd.

Ten slotte worden maatvoeringsaanduidingen op de kaart aangegeven waarin de maximaal toegestane hoogtemaat (goothoogte en bouwhoogte) wordt aangegeven.

Bij het toekennen van de aanduidingen is gebruik gemaakt van de standaard (en verplichte) aanduidingen uit SVBP2012.

Opzet planregels

Overeenkomstig SVBP2012 kent de indeling in hoofdstukken waarin de regels zijn opgenomen de volgende vaste volgorde.

  • In hoofdstuk 1 (inleidende regels) worden in de regels gehanteerde begrippen, voor zover nodig, gedefinieerd, en wordt de wijze van meten bepaald.
  • In hoofdstuk 2 (bestemmingsregels) worden alfabetisch de regels gegeven waarmee de bestemmingen die op de verbeelding voorkomen nader worden omschreven.
  • Hoofdstuk 3 (algemene regels) bevat een aantal regels die voor alle bestemmingen gelden, zoals een anti-dubbeltelregel en regels die voor eventuele flexibiliteit kunnen zorgen, zoals algemene afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid.
  • Hoofdstuk 4 (overgangs- en slotregels) ten slotte geeft overgangsrecht voor bestaand gebruik en bestaande bebouwing en de titel van het plan.

Een bestemmingsartikel (Hoofdstuk 2, Bestemmingsregels) wordt als volgt opgebouwd:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • afwijking van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijking van de gebruiksregels;
  • aanlegvergunningen;
  • wijzigingsbevoegdheden.

Een bestemmingsartikel behoeft niet alle elementen te bevatten. Dit is afhankelijk van de aard van de bestemming. Alle bestemmingen bevatten wel een bestemmingsomschrijving en bouwregels.

5.3 Gehanteerde bestemmingen

Artikel 3 Wonen

Voor het gehele plangebied is de bestemming wonen opgenomen ten behoeve van wonen en bijbehorende erven, de achtertuinen en ontsluitingspaden. Door middel van een bouwaanduiding is aangegeven waar de appartementen mogen worden gebouwd. Met een maatvoeringsaanduiding is de maximale goot- en bouwhoogte van de hoofdgebouwen aangegeven. Op de gronden achter de hoofdgebouwen mag erfbebouwing worden gerealiseerd. Dit is aangegeven middels een aanduiding erf.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Handhaving

Tegen activiteiten, die in strijd zijn met het bestemmingsplan zal het gemeentebestuur, administratiefrechtelijk optreden, op grond van de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Voor een aanvaardbaar handhavingsbeleid wordt in de eerste plaats gestreefd naar een voldoende draagvlak. Een bestemmingsplan met weinig draagvlak houdt immers het risico in dat het slecht wordt nageleefd en is dan weinig zinvol.
In verband hiermee is het bestemmingsplan zodanig opgezet dat het voor zoveel mogelijk betrokkenen een duidelijke, toegankelijke en op de hedendaagse behoeften en eisen afgestemde bestemmingsregeling bevat.

Verder wordt informatie verstrekt omtrent de inhoud van het bestemmingsplan. Hiermee wordt onder andere beoogd het begrip bij de burger te vergroten. Het geven van voorlichting vormt daarmee ook een belangrijke schakel in de handhavingactiviteiten. Van gemeentewege worden hiertoe de nodige activiteiten ondernomen, waaronder een inspraakbijeenkomst.

Daarnaast worden de voorschriften in de praktijk toegepast en gehandhaafd. Ten aanzien van overtredingen zal een actief handhavingsbeleid worden gevoerd. Getracht wordt de controlewerkzaamheden ten aanzien van geconstateerde overtredingen op een intensieve manier uit te voeren.

Handhavingactiviteiten worden zoveel mogelijk onderling afgestemd. Controle in het kader van het bestemmingsplan wordt gekoppeld aan controle in het kader van milieuwetgeving en omgekeerd. Dit is van belang om de benodigde inzet van extra middelen zo beperkt mogelijk te houden, maar ook om tot een samenhangend handhavingsbeleid te komen.

Wanneer eenmaal sancties moeten worden getroffen, zal dit op consistente wijze, maar met oog voor de juridische spelregels, worden gedaan. Indien de activiteiten niet kunnen worden gelegaliseerd, zullen de instrumenten van aanschrijving, stillegging bouw, bestuursdwang en dwangsom worden toegepast. De uitvoering van de strafrechtelijke vervolging ligt in handen van het Openbaar Ministerie.

6.2 Financiële uitvoerbaarheid

Naast de planologische haalbaarheid van het project zoals getoetst in voorgaande paragrafen, moet ook de financiële uitvoerbaarheid van het project aangetoond worden. In de Wet ruimtelijke ordening is de grondexploitatiewet opgenomen. Deze afdeling regelt verplicht kostenverhaal door de gemeente. De gemeente legt dit kostenverhaal vast in een exploitatieplan. Van een exploitatieplan kan worden afgeweken door in het kostenverhaal anderszins te voorzien (overeenkomst met alle grondeigenaren in het plangebied of volledig grondeigendom). In een bestemmingsplan is sprake van kostenverhaal (6.2.3. tot en met 6.2.5. Bro) als een bouwplan (6.2.1 Bro) wordt mogelijk gemaakt.

De gemeente is van mening dat er geen belemmeringen zijn aangaande de financiële uitvoerbaarheid. Deze ontwikkelingen worden geheel bekostigd door de initiatiefnemer. De door de initiatiefnemer aan de gemeente overgelegde gegevens tonen afdoende aan dat deze de benodigde investeringen financieel kan dragen. Een exploitatieplan is niet noodzakelijk aangezien met een anterieure overeenkomst tussen initiatiefnemer en gemeente in het kostenverhaal is voorzien.

Terneuzen Zuidwest, Anna Bijnsstraat: Toelichting (2024)
Top Articles
Tzatziki Sauce: Easy and flavorful traditional Greek recipe
The Ben Shapiro Show | iHeart
Asist Liberty
The Atlanta Constitution from Atlanta, Georgia
Faint Citrine Lost Ark
Couchtuner The Office
7.2: Introduction to the Endocrine System
When Is the Best Time To Buy an RV?
R Tiktoksweets
Oro probablemente a duna Playa e nomber Oranjestad un 200 aña pasa, pero Playa su historia ta bay hopi mas aña atras
Beebe Portal Athena
Who called you from +19192464227 (9192464227): 5 reviews
Craigslist Clinton Ar
Tu Pulga Online Utah
How many days until 12 December - Calendarr
Sand Dollar Restaurant Anna Maria Island
11526 Lake Ave Cleveland Oh 44102
JVID Rina sauce set1
Delta Math Login With Google
Tokioof
Rogold Extension
Angela Muto Ronnie's Mom
Greencastle Railcam
Mp4Mania.net1
Rocketpult Infinite Fuel
Truckers Report Forums
Devotion Showtimes Near Mjr Universal Grand Cinema 16
Edict Of Force Poe
Pawn Shop Open Now
Tirage Rapid Georgia
Barber Gym Quantico Hours
D-Day: Learn about the D-Day Invasion
Qlima© Petroleumofen Elektronischer Laserofen SRE 9046 TC mit 4,7 KW CO2 Wächter • EUR 425,95
Tedit Calamity
Cnp Tx Venmo
Sun Tracker Pontoon Wiring Diagram
COVID-19/Coronavirus Assistance Programs | FindHelp.org
Lyndie Irons And Pat Tenore
Fairbanks Auto Repair - University Chevron
'The Night Agent' Star Luciane Buchanan's Dating Life Is a Mystery
Professors Helpers Abbreviation
Theatervoorstellingen in Nieuwegein, het complete aanbod.
Costner-Maloy Funeral Home Obituaries
1Tamilmv.kids
Makemkv Key April 2023
Gear Bicycle Sales Butler Pa
Peugeot-dealer Hedin Automotive: alles onder één dak | Hedin
Epower Raley's
Stone Eater Bike Park
Gainswave Review Forum
Bunbrat
Kindlerso
Latest Posts
Article information

Author: Lakeisha Bayer VM

Last Updated:

Views: 5403

Rating: 4.9 / 5 (49 voted)

Reviews: 88% of readers found this page helpful

Author information

Name: Lakeisha Bayer VM

Birthday: 1997-10-17

Address: Suite 835 34136 Adrian Mountains, Floydton, UT 81036

Phone: +3571527672278

Job: Manufacturing Agent

Hobby: Skimboarding, Photography, Roller skating, Knife making, Paintball, Embroidery, Gunsmithing

Introduction: My name is Lakeisha Bayer VM, I am a brainy, kind, enchanting, healthy, lovely, clean, witty person who loves writing and wants to share my knowledge and understanding with you.